Partijbedoeling niet van belang bij beoordelen arbeidsrelatie

Partijbedoeling niet van belang bij beoordelen arbeidsrelatie
Advocatuur 12 november 2020

De Hoge Raad heeft op 6 november 2020 geoordeeld dat de partijbedoeling niet (langer) van belang is bij de beoordeling of een afspraak tot het verrichten van werkzaamheden een arbeidsovereenkomst is. Het gaat erom of de tussen partijen overeengekomen afspraken voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.

Feiten

De zaak in kwestie gaat om een vrouw die als servicedeskmedewerker bij de gemeente Amsterdam op basis van een participatietraject werkzaam was. Ze ontving geen loon, maar behield wel haar uitkering. De vrouw spande echter een juridische procedure tegen de gemeente aan, aangezien zij dezelfde werkzaamheden zou hebben verricht als (betaalde) uitzendkrachten. Er zou hierdoor sprake zijn geweest van een arbeidsovereenkomst en niet enkel van zogenaamde additionele werkzaamheden om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Kortom: zij maakte aanspraak op nabetaling van loon.

Kantonrechter en gerechtshof

Zowel de kantonrechter als het gerechtshof oordeelde dat de vrouw niet werkzaam was geweest op basis van een arbeidsovereenkomst. Het gerechtshof overwoog onder meer dat het bij de plaatsing van de uitkeringsgerechtigde niet de bedoeling van partijen was geweest om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad is het niet van belang of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de arbeidsrelatie onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Het komt aan op de vraag of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, te weten – kortgezegd – persoonlijke arbeid, loon en een gezagsverhouding).

Voor de vrouw loopt de zaak echter nog steeds niet goed af. Alhoewel het gerechtshof is uitgegaan van een onjuiste maatstaf, is er vervolgens wel correct vastgesteld of de overeengekomen rechten en verplichtingen zijn te kenmerken als arbeidsovereenkomst. Dit was volgens het gerechtshof niet het geval.

Gevolgen voor de praktijk

Alhoewel de vrouw in voornoemde zaak achter het net viste, kan deze uitspraak grote gevolgen hebben voor de praktijk. De uitspraak zal hoogstwaarschijnlijk vooral gevolgen hebben voor de zzp’ers die vrijwel hetzelfde werk doen als collega’s in loondienst. Er kan namelijk op papier wel worden afgesproken dat iemand als zzp’er werkt en dat partijen niet hebben beoogd om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, maar als in de praktijk blijkt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst dan gaat het alsnog mis voor de werkgever.

Mochten voornoemde zzp’ers liever in loondienst werken (omdat zij bijvoorbeeld ziek zijn of ontslagen worden), dan hebben zij nu een stok om mee te slaan. Denk hierbij onder andere aan loondoorbetaling bij ziekte, een ontslagvergoeding, het (cao)loon en pensioenpremies. Ook de Belastingdienst is uiterst kritisch op schijnzelfstandigen en kan de ‘opdrachtgever’ van de schijnzelfstandige als inhoudingsplichtige aanmerken en naheffingsaanslagen opleggen voor loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.

Het kan dus raadzaam zijn om kritisch te kijken naar de zzp’ers die voor uw bedrijf werkzaam zijn. Mocht u hierover vragen hebben, dan kunt u vrijblijvend contact opnemen met Sandra van den Hazelkamp via +31 881 948 446 of stuur een mail naar sandravandenhazelkamp@vdb-law.nl

Terug

Neem contact op

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of wenst u meer informatie over een van onze diensten? Neem vrijblijvend contact met ons op!

Neem contact op