Op 29 april 2020 heeft de Netherlands Commercial Court (NCC) uitspraak gedaan in een geschil over een intentieverklaring (LOI) tussen een Nederlandse koper en een Amerikaanse verkoper. De NCC boog zich over de vraag of de COVID-19 uitbraak effect heeft op (de hoogte van) een boeteclausule in een afgebroken transactie. Welke lessen voor de praktijk kan men aan deze uitspraak ontlenen?
Lessen voor de praktijk
De eerste uitspraak waarin een beroep wordt gedaan op onvoorziene omstandigheid in het licht van de COVID-19 uitbraak is een feit. In dit geschil werd een beroep gedaan op onvoorziene omstandigheden. De komende tijd zullen er hoogstwaarschijnlijk meer uitspraken worden gedaan waarin een beroep op onvoorziene omstandigheden centraal staat. Een beroep doen op onvoorziene omstandigheden brengt doorgaans onzekerheid met zich mee, omdat de beoordeling van een dergelijk beroep erg casuïstisch van aard is.
Uit deze uitspraak volgt dat contractsvrijheid en hetgeen partijen hebben afgesproken of bedoeld hebben af te spreken het uitganspunt zijn. Vervolgens benoemt de NCC drie omstandigheden die een ingrijpen van de rechtbank kunnen rechtvaardigen:
- een verstoring van het evenwicht tussen contractspartijen respectievelijk hun contractsverplichtingen;
- het contract heeft zijn betekenis verloren, omdat het contractsdoel niet langer kan worden gerealiseerd; of
- uitvoering van de overeenkomst is extreem belastend voor een der partijen.
Daarnaast erkent de NCC dat COVID-19 een onvoorziene omstandigheid kan zijn en het contractuele evenwicht tussen partijen kan verstoren, maar dat - om het evenwicht te herstellen - een (nieuwe) risicoverdeling tussen partijen dient plaats te vinden. De bovenstaande omstandigheden kunnen door de rechtbank ook in andere casus worden toegepast. Een gedegen onderbouwing van de bovenstaande punten kan resulteren in een geslaagd beroep op onvoorziene omstandigheden en leiden tot aanpassing van de overeenkomst. Van belang om op te merken is dat de uitkomst van een dergelijk beroep nog steeds zal afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval.
Verloop procedure
Tennor Holding B.V. (Koper) is voornemens 50% van de aandelen in Global Champions Tour van McCourt Global Sports & Media LLC (Verkoper) te kopen voor 169 miljoen euro. Daartoe hebben partijen een LOI opgesteld. De LOI bepaalt dat iedere partij bevoegd is om van de koopovereenkomst af te zien, met inachtneming van een boete van 30 miljoen euro (Boete) die bij het afzien van de koopovereenkomst aan de andere partij moet worden betaald. Koper ziet af van de koop van de aandelen, waarna Verkoper een procedure start bij de NCC.
Verkoper vordert dat Koper alsnog het aandelenbelang van 50% overneemt voor de koopprijs van 169 miljoen euro. Mocht dit niet slagen, dan vordert Verkoper betaling van de Boete door Koper. De verplichting tot de koop wordt afgewezen. In het navolgende ga ik in op de boete.
Koper is van mening dat er sprake is van een onvoorziene omstandigheid (artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek) – de COVID-19 uitbraak en de gevolgen daarvan – waardoor zij niet anders kon dan zich terugtrekken.
Oordeel
De NCC benoemt dat de COVID-19 crisis mogelijk een onvoorziene omstandigheid is, echter is de crisis niet van dien aard dat Koper een wijziging van de Boete mag verwachten. Een waardedaling van de vennootschap waarvan de aandelen gekocht zouden worden, mag in dit geval niet leiden tot een wijziging van de Boete. Dat zou het doel van de Boete voorbij gaan en het contractuele evenwicht tussen partijen verstoren. Bovendien is de boeteclausule een vorm van een weloverwogen risicoverdeling tussen partijen, die in dit geval zorgt voor een verdeling van ‘verliezen’. Deze verdeling mag niet zomaar worden doorkruist. De vordering van Verkoper wordt toegewezen, Koper dient de Boete te betalen.
Indien er naar aanleiding van het bovenstaande vragen zijn, neemt u dan gerust contact op met een van de adviseurs van de sectie Ondernemingsrecht van VDB Advocaten.